NIEUWS
De hemelse samenkomst in Openbaring 5
De hemelse samenkomst in Openbaring 5
Gijs van den Brink, 2013 (gepubliceerd in Studiebijbel magazine 7.3)
Het thema ‘hemel’ doet mij denken aan de hemelse troonzaal in Openbaring hoofdstuk 5 waar een hemelse samenkomst wordt beschreven, waarin het Lam uit de hand van Hem die op de troon zit een verzegelde boekrol ontvangt. Maar er gebeurt nog veel meer, er wordt gesproken, gezongen, gehuild en getroost. En wat te denken van de prachtige antifonen, ofwel beurtzangen, die we daar vinden.1 Een van de mooiste, een drieledige beurtzang, vinden we in Openbaring 5:9-13. Nadat het Lam op de troon de verzegelde boekrol aanneemt, zingen de oudsten en dieren samen voor. Dit wordt door miljoenen engelen luidkeels beantwoord. En dan galmen levenden en doden in de hemel en op aarde mee. Zo zwelt een steeds krachtiger lied aan, over het Lam dat de zegels mag verbreken, tot het gezang de hemel en de aarde vervult.
Wat een prachtige, uitbundige en diep bewogen samenkomst. Hoe en wanneer gebeurt dit? Hoe verlopen onze samenkomsten? Wat kunnen wij leren van dit hemelse vergezicht? Met deze vragen in gedachten wil ik dit bijbelgedeelte nog eens lezen.
Wat is er toch gebeurd dat het tot deze geweldige kosmische lofzang komt? Johannes bevindt zich in hoofdstuk 5 van het boek Openbaring nog steeds in het visioen dat in hoofdstuk 4 begonnen is. Hem wordt in dit visioen de hemelse troonzaal getoond. En hij ziet nu in de rechterhand van Hem die op de troon zit een boekrol verzegeld met zeven zegels. De naam van God wordt uit eerbied voor de Almachtige niet genoemd. De inhoud van het boek ligt in de hand van God en is alleen bij Hem bekend. We moeten hier denken aan de toekomst, over wat ‘hierna gebeuren moet’, zoals eerder aan Johannes werd gemeld (4:1). Normaliter werden rollen aan één kant beschreven, maar deze zowel van binnen als van buiten. Geeft twee kanten misschien de gedetailleerdheid aan? Het kon niet op één kant? De rol was met zeven zegels verzegeld (5:1). Een testament naar Romeins recht had ook altijd zeven zegels van klei of was. In dat geval hebben we met deze rol dus van doen met een testament. Wie is er gestorven?
Wie is waardig?
Dan ziet Johannes een sterke engel en hij hoort hem roepen: ‘Wie is waardig het boek te openen?’ (5:2) Bij ‘een sterke engel’ zullen we moeten denken aan een belangrijke engel. De vraag wijst erop dat het mogen openen van het boek geen kwestie is van kracht of geweld, maar van waardigheid en geschiktheid. En het ‘openen’ betreft niet alleen het bekendmaken, maar ook het van kracht laten worden van de inhoud van het boek. God wil niet dat de loop van de geschiedenis bepaald wordt door het recht van de sterkste, maar door iemand die voldoet aan Zijn criterium.
Zal er een dergelijke persoon gevonden worden in de hemel of op aarde? ‘Wie is waardig het boek te openen,’ roept de engel. Het blijft stil in de hemel (5:3). Het blijft doodstil! Ook op aarde en ook onder de aarde, in het dodenrijk. Geen engelen, geen gestorven gelovigen, geen heersers op aarde of in het dodenrijk. Geen enkel schepsel is in staat om Gods heilsplan te doorzien en de loop van de geschiedenis in handen te nemen. Hier blijkt de volkomen machteloosheid van de mens tegenover de wereldgeschiedenis. Niemand kent het geheim van de geschiedenis en ook niemand kan het heft in handen nemen om de geschiedenis tot een goed einde te brengen.
Johannes barst in tranen uit (5:4). Het kan teleurstelling zijn, maar ook angst dat de inhoud van het boek niet van kracht zal worden, dat wil zeggen dat de wil van God niet zal worden uitgevoerd. Zo wordt voor de hoorders en lezers in dit vers de spanning opgebouwd: zal het boek wel geopend worden? En hoe zal Johannes getroost kunnen worden?
De leeuw die een lam blijkt te zijn
Johannes huilt, niet een klein beetje, maar heel erg. Hij weende ‘zeer’ lezen we (huilde ‘vele’ tranen). Dat kan en mag blijkbaar. Er wordt niet gezegd dat het storend is. Dan spreekt een van de hemelse ‘oudsten’ hem aan: ‘Droog je tranen’. Geen indrukwekkende engelverschijning om Johannes te bemoedigen, niet een van de ‘vier dieren’ die de schepping vertegenwoordigen2 en hem meenemen voor een hemelse bergwandeling, maar een van de ‘oudsten’ van de hemelse gemeente die hem op de Messias wijst! ‘De leeuw uit de stam Juda, de wortel van David, heeft overwonnen: Hij kan het boek openen en de zeven zegels verbreken.’ (5:5). De oudste wijst op Jezus, zonder zijn naam te noemen. Met de twee titels van de Messias benadrukt hij de macht van Jezus Christus. Hier klopt het hart van het hemelse pastoraat: wijzen op de overwinning van Christus.
Nauwelijks heeft de oudste dit gezegd of er komt beweging in de hemel. Het vorige vers roept de verwachting op dat er nu een sterke leeuw zal verschijnen in de hemelse troonzaal, maar we worden verrast door de verschijning van een lam. (5:6) Dit kleine, tere dier is het tegendeel van een leeuw! Niet alleen is een lam klein en weerloos, bovendien staat dit Lam voor God ‘als zijnde geslacht’ (vgl. Jes.53:7). We zullen ons dit zo moeten voorstellen dat de snee in de hals waarmee het werd gedood nog steeds zichtbaar is. Het is een vreemd en onwerkelijk gezicht, een lam dat geslacht is, dat niet ligt, maar staat!? In een visioen of een droom kan dat allemaal. Het wordt nog vreemder. Het lam heeft zeven horens en zeven ogen. De hoorn is een symbool van macht en zo spreken de zeven horens over de volmaakte macht van dit lam (vgl. Mat.28:18). De zeven ogen verwijzen naar de eerder genoemde zeven Geesten (1:4; 3:1; 4:5) en representeren de Heilige Geest in Zijn werk in de wereld. Ze doen ook denken aan de alwetendheid van de Heer (2:18, 23).
Johannes wordt gewezen op de overwinning van de leeuw uit Juda, maar vervolgens ziet hij een ‘lam als geslacht’. Het gaat om Jezus’ volbrachte verlossingswerk. Zoals Hij nu voor de troon van God in de hemel staat, is Christus degene die dood was en weer leeft (1:18; 2:8). De leeuw uit Juda verschijnt in de gedaante van een Lam!! Het gezicht van het geslachte lam dat niettemin staat, is een krachtige illustratie van het wonder en de paradox van de verlossing: juist door Zich volkomen te vernederen heeft Jezus Christus de overwinning behaald.
Dan wil ik nog wijzen op het herhaalde ‘in het midden’ (5:6). Dit heeft ook de connotatie ‘in het middelpunt’ en in dat geval geeft het niet zozeer een locatie aan, maar een positie. Het Lam staat in het middelpunt van de troon van God, in het middelpunt van de vier levende wezens (die de schepping vertegenwoordigen) en in het middelpunt van de vierentwintig oudsten (vertegenwoordigers van het samengestelde volk van God uit Joden en heidenen). Het Lam is het middelpunt. Alles in het heelal draait om Jezus Christus. Zonder Hem leeft er niets in de schepping. Zonder Hem is er geen gemeente om Gods lof te zingen op aarde. En zo is Hij ook het middelpunt van de geschiedenis. Dat blijkt uit het vervolg.
Voorbede, lofprijs en profetie
Dan komt het grote moment (5:7). Het Lam komt dichterbij en neemt het boek aan uit de rechterhand van Hem die op de troon zit. Dit vers beschrijft het grote moment waarop Jezus Christus niet alleen de boekrol, maar ook het koningschap over alle dingen aanvaardt (Mat.28:18) en waarop Hij plaats neemt op Zijn troon naast de Vader (Ps.110; Fil.2:9-11; Heb.1; Op.3:21). Uit het vervolg van het boek Openbaring blijkt dat het Lam niet zal gaan voorlezen wat er in het boek staat, maar dat Hij de boekrol zal openen en zo laat gebeuren wat erin staat beschreven. De geschiedenis van de mensheid ligt in zijn Hand. Hij zal zorgen dat het verloop van deze geschiedenis tot een goed einde zal komen.
In de volgende verzen (5:8-14) worden de juichende reacties van de schepping op dit heilsfeit beschreven. Als eerste reageren de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten. Zij vormen de eerste groep in een drieledige beurtzang. Voordat ze tot hun eigenlijke lofprijs komen, vallen ze in aanbidding neer voor het Lam. Knielen wij ook nog wel eens? Geen lofprijs zonder aanbidding. En dan volgen twee opmerkelijke vermeldingen. Ze hebben een muziekinstrument in hun hand en schalen met reukwerk. Van het laatste legt Johannes even uit wat het betekent: dat zijn de gebeden van de heiligen op aarde. Zo wordt hier een tipje van de sluier van de hemelse liturgie opgelicht. Lofprijs vindt plaats in aanbidding, gaat gepaard met gebeden en er is begeleiding van muziekinstrumenten. Het boek Openbaring is het enige boek in het Nieuwe Testament dat een positieve visie verwoordt met betrekking tot muziekinstrumenten in de liturgie.3
Maar er is nog meer dat opvalt. De oudsten en de levende wezens zingen een ‘nieuw’ lied, omdat er een nieuw heilsfeit heeft plaatsgevonden. Wat gebeurt er in onze gemeenten als de Heer iets nieuws voor ons heeft gedaan? Je hoort af en toe nog wel eens dat iemand een lied heeft gemaakt of een gedicht heeft geschreven na een gebedsverhoring. Dat is hemels gedrag! Dan volgt de tekst van het nieuwe lied (5:9-10). Jezus Christus wordt bezongen omdat Hij ‘waardig’ is (5:2,4) de boekrol ‘te nemen en te openen’. En ook de reden wordt bezongen waarom juist Jezus deze waardigheid bezit, namelijk vanwege Zijn verlossingswerk.
Wat verder opvalt, is dat het loflied spontaan overgaat en eindigt in een belofte: ‘zij zullen als koningen heersen op aarde’ (5:10b). Muziek, zingen en profetische toepassing4 zijn nauw met elkaar verbonden. Dat zien we al bij de profeten in het Oude Testament (bv. 1Kr.25:1). Om te weten welke boodschap de Heer vandaag voor ons heeft, moeten we niet alleen luisteren naar theologen en voorgangers, maar vooral ook naar christelijke zangers en muzikanten.
Dan gaan ook de engelen meedoen met de lofprijs (5:11-12). Het betreft tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen engelen. Zij vormen de tweede groep in de beurtzang. Na de liederen van de hemelbewoners volgt nu een loflied door alles wat geschapen is. Het is de derde groep in de beurtzang. De hele schepping doet mee in de lofzang voor God: ‘En elk schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en in de zee, en alles wat daarin is hoorde ik roepen: “Aan Hem die zetelt op de troon en aan het lam lof en eer en heerlijkheid en kracht tot in alle eeuwigheid!”‘ (5:13) De hele schepping zonder enige uitzondering, inclusief de doden ‘onder de aarde’, zingt mee in het grote loflied voor de HEER en het Lam. Hiermee is het tijdsperspectief van het visioen verschoven van het heden naar de toekomst, want pas aan het eind der tijden zal de hele schepping God loven (Fil.2:10-11).
Tot slot sluit de eerste groep zangers het geheel af met een bevestiging: ‘De vier wezens antwoordden: ‘Amen,’ en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer. (5:14)
Noten:
1. Zie H. van Nes, ‘Liturgie en muziek in Openbaring’, Studiebijbel Magazine 2.3 (maart 2009), 26-27.
2. De vier ‘levende wezens’ lijken sterk op de vier ‘wezens’ in Ez.1. Daar zijn de wezens echter identiek (Eze.1:10); hun gezichten combineren trekken van een mens, een leeuw, een rund en een arend. De wezens die Johannes voor het eerst ziet in Op.4:6-9 zijn geheel verschillend van elkaar. Toch representeren ze, net als de wezens bij Ezechiël, de vier belangrijkste schepsels, namelijk de roofdieren, de tamme dieren, de mens (het belangrijkste schepsel) en de vogels. Zij vertegenwoordigen daarom de hele bezielde schepping voor de troon van God. De overeenkomst met Jes.6 wijst erop dat de wezens behoren tot een engelenklasse die te vergelijken is met de cherubs.
3. Zie ook de excurs ‘Tempel en muziek’ in SBOT 5 (CVB, 2008), 681-694.
4. Het betreft een midrasj-achtige toepassing van de term “een koninkrijk van priesters” (Ex.19:6), zoals dat ook is toegepast op de gemeente in 1Pet.2:9.