Jezus over heil voor de volkeren – Elim

NIEUWS

Jezus over heil voor de volkeren

Jezus over heil voor de volkeren

De oorsprong en het joodse karakter van de messiaanse gemeente onder de volkeren

Gijs van den Brink, 2005 (publicatie: Soteria 22,4)

 

Het is algemeen bekend dat Paulus onderscheid maakt tussen gelovigen uit de joden en gelovigen uit de heidenen (bv. Rom.9-11). Dit doet ook de apostel Johannes in het boek Openbaring (Openb.7).[i] Heeft dit consequenties voor de ekklesiologie? Betekent dit bijvoorbeeld dat de gemeente uit de heidenen geen joods karakter heeft? Heeft Jezus zelf dit onderscheid ook gemaakt? Waaruit blijkt of moet blijken dat het evangelie onder de volkeren een joods karakter heeft? Wordt in het OT een gemeente uit de volkeren voorzien? Heeft Jezus een gemeente onder de volkeren voorzien en gewild? En kunnen we vanuit Jezus’ woorden en werken iets zeggen over de gestalte, de vorm van deze gemeenschap. Met andere woorden, ik wil in dit artikel op zoek naar de oorspronkelijke bedoeling en gestalte van de kerk onder de heidenen, naar de wortels van de nieuwtestamentische ekklesiologie.

Jezus beperkte zijn bediening tot Israël

Een kerk onder de heidenen lijkt een zo vanzelfsprekende zaak, maar wanneer we in de evangeliën lezen is dit gegeven maar moeizaam te traceren.[ii] Het feit dat Jezus op een zeker ogenblik twaalf discipelen kiest (Mat.10:1 par.) houdt verband met de twaalf stammen van het volk Israël. Deze ‘twaalf’ vertegenwoordigen het nieuwe Israël, de heilige rest die in de laatste dagen behouden zal worden (Jes. 10:20,21; 28:5; Ezech.6:8; Amos 5:15; Zef.2:9; vgl. Openb.7:4-8).

Verder heeft Jezus de discipelen geboden de grenzen van het land Israël niet te overschrijden, maar alleen te gaan naar de dorpen en steden in Israël (Mat.10:5-6,23; vgl. 15:24) en namens hem de verstrooide en verdwaalde schapen van het huis van Israël[iii] te verzamelen (vgl. Mat. 9:36). Jezus verbiedt tijdens zijn aardse optreden zijn leerlingen dus expliciet om naar de heidenen te gaan. Ook voor zichzelf hanteert hij dit principe (Mat.15:24). Hij is de messiaanse herder die in eerste instantie het herstel van het volk Israël beoogt.

Het gegeven dat Jezus ook heidenen geneest, brengt in dit beeld geen fundamentele verandering. Hij geeft de Syrofenicische vrouw, die hem vraagt haar dochtertje van een boze geest te bevrijden, een scherp antwoord: ‘Laat eerst de kinderen verzadigd worden, want het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te werpen’ (Mar.7:27). Jezus kan en mag de vrouw niet helpen, omdat hij naar Israël is gezonden en niet naar de heidenen. Er komt een wending in het gebeuren, als de vrouw het onderscheid tussen het volk van God en de heidense volkeren accepteert. Dit onderscheid blijft ‘heilig’.

Hetzelfde beeld vormt zich rondom de genezing van de knecht van de Romeinse centurio (Mat.8:5-13). De vraag van Jezus ‘Zal ik komen en hem genezen?’ (vs.7) moeten we mede in het licht van het vorige voorval en het antwoord van de centurio lezen als een afwerende vraag met de nadruk op ík[iv]: moet ík in een heidens, onrein huis komen en hem genezen? Door het aanhouden van de hoofdman en het gegeven dat hij het onderscheid tussen jood en heiden accepteert, laat Jezus zich door hem overtuigen.

En ten derde is daar de genezing van een bezetene in het half heidense gebied van de Gadarenen (Mar.5:1-20). Als de genezen man Jezus vraagt bij Hem te mogen blijven, horen we weer een afwijzing: ‘Hij stond het hem niet toe’ (vs.19). Jezus laat hem niet toe tot de kring van discipelen die hem begeleiden.

Beeld bevestigd in de vroege gemeente

Dat Jezus tijdens zijn leven zijn discipelen alleen in Israël rondgezonden heeft, blijkt ook uit het optreden van de apostelen in de eerste gemeente. In Hand.10 vindt de doop van een andere Romeinse centurio, Cornelius, en zijn gezin alleen plaats na een niet mis te verstane openbaring van God, namelijk het uitstorten van de Geest op hen. In Jeruzalem was men niet fundamenteel tégen het opnemen van heidenen, maar wel, zoals blijkt uit Hand.11 dat dit gebeurde zonder dat men zich liet besnijden en de wet accepteerde.[v]

Het is verder zeer opmerkelijk dat we in het boek Handelingen geen aanwijzingen vinden in de eerste gemeente na opstanding en hemelvaart dat men de zending onder de heidenen direct heeft aangevangen. Deze begon pas na de dood van Stefanus en de vervolging van de hellenistische leden (Hand.8:25vv; 11:20vv, vgl. ook 8:4vv.). Ook Paulus’ optreden komt pas hierna. En dan te bedenken dat er een ‘zendingsbevel’ was. Hoe komt het dat de apostelen de laatste woorden van Jezus (Mat.28:18-20) niet opgevolgd hebben? Waren ze ongehoorzaam of hebben ze deze woorden niet begrepen? De situatie is zo opmerkelijk dat het critici ertoe heeft gebracht te veronderstellen dat het zendingsbevel in Mat.28 geen authentieke woorden van Jezus bevat, maar latere redactietekst van Matteüs of de gemeente is (dus pas ergens tussen 60-80 n.Chr. ontstaan).

Jezus en joden over heidenen

Het oordeel van Jezus’ joodse tijdgenoten over de heidenen was mateloos scherp. Ze stonden te boek als goddeloos, door God verworpen, waardeloos als kaf.[vi]Uitspraken als ‘heidenen bestaan alleen voor de hel’ en de gedachte dat de heidenen het losgeld zijn om Israël vrij te kopen, bepaalden het geestelijk klimaat.[vii]

Wat leerde Jezus? Hij blijft met zijn joodse tijdgenoten een scherp onderscheid hanteren tussen joden en heidenen, zoals we eerder zagen. Maar belangrijk is ook het verschil tussen Jezus en de Joodse hoofdstroom. Hij benadrukt het liefhebben van vijanden en wijst alle haat richting heidenen af. Anders is men gelijk aan de heidenen (Mat.5:43-47). Bij ‘heidenen’ kunnen we hier denken aan de Samaritanen, een volk dat temidden van de joden woonde, en aan de Romeinse overheersers. Onverzoenlijke haat tussen Joden en Samaritanen wordt beantwoord met naastenliefde (zie de prachtige gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, Luk.10:25-37).

Jezus belooft de volkeren te mogen delen in het heil

Terwijl Jezus zijn bediening beperkt tot Israël, zegt hij toch meerdere keren in verschillende bewoordingen dat de volkeren zullen delen in het heil dat God door hem brengt.
‘en Hij leerde en sprak tot hen: Staat er niet geschreven, dat mijn huis een bedehuis zal heten voor alle volken?’ (Mar.11:17).
Volgens de Schrift (Jes.56:7) is de tempel (‘het huis van God’) immers bestemd als een plaats van gebed voor alle volken.

En in het gedeelte over de Romeinse centurio zegt Jezus:
‘Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen’ (Mat.8:11-12//Luk.13:28-29).
Jezus ziet in de Romeinse hoofdman een van de eerste vruchten van de grote oogst, die in de toekomst uit de heidenen geoogst zal worden. Hij zegt dat vele heidenen zullen komen en zullen deelhebben aan een feestmaaltijd samen met de aartsvaders. Met het Koninkrijk der hemelen is hier de toekomende wereld bedoeld, waar de verrezen patriarchen en de rechtvaardige gestorvenen uit het oude verbond samen met de vele gelovigen uit de heidenen zullen deelhebben aan de hemelse feestmaaltijd (Mar.14:25; Openb.19:9). In de toekomst, in ieder geval na dood en opstanding van Jezus komen de volkeren in beeld. Dat geldt ook voor de volgende twee passages.

‘En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn’ (Mat.24:14/Mar.13:10)
en even later over Maria, de zuster van Lazarus,
‘Voorwaar, Ik zeg u, overal waar dit evangelie verkondigd zal worden in de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft (Mat.26:13/Mar.14:9).

Beide uitspraken doet Jezus in de laatste week van zijn leven. De eerste uitspraak staat in de zgn. eindtijdrede, waarin Jezus een blik vooruit werpt op de toekomst, de tijd na zijn dood en opstanding. En ook de tweede gaat over de toekomst. Het ‘verkondigd worden’ omschrijft een activiteit van God. Op beide plaatsen wordt niet expliciet gezegd wie God hiervoor zal gebruiken (mensen? engelen?).

Tot slot is de passage over het oordeel van de Mensenzoon over de volkeren in dit verband van belang (Mat.25:31vv.). Alle volkeren zullen voor de troon van de Mensenzoon verschijnen en velen (!) van hen, en dat is het voor joodse oren onverwachte en verbazingwekkende, zullen uit de mond van de Mensenzoon een verlossende vrijspraak ontvangen: ‘Komt gij gezegenden …’ (vs.34). Zij worden ingevoegd in het Godsvolk van de laatste dagen. En zowel Israël als de volkeren zullen volgens dezelfde maatstaf geoordeeld worden.

Uit wat Jezus’ over de volkeren zegt, blijkt dat ze pas in beeld komen in de toekomst, na Zijn dood en opstanding en ten tweede dat het toevoegen van de volkeren een werk van God zelf is. Als we daarbij betrekken dat het zendingsbevel in de vroege kerk blijkbaar niet leefde, dan komt de vraag hoe Jezus zich het bereiken van de volkeren heeft voorgesteld wel heel sterk op ons af. Als Jezus zijn werkterrein en dat van zijn discipelen beperkte tot Israël, hoe kan hij dan tegelijkertijd ook heil toezeggen aan de volkeren?

Eschatologische verwachting van het ‘toestromen van de volkeren

Om deze vraag te beantwoorden moeten we de uitspraken van Jezus lezen tegen de achtergrond van het Oude Testament. De woorden in Mat.8:11,
‘Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob’
maken al het nodige duidelijk. Jezus spreekt niet over een ‘gaan naar’ de volkeren, maar over een ‘komen’ van de volken om deel te nemen aan een feestmaaltijd in het Koninkrijk. Hij herhaalt oudtestamentische profetieën die spreken over het toestromen van vele volkeren van over de hele wereld (oost en west) in het messiaanse vrederijk (Jes.2:2vv.; Jes.25:6-9; Micha 4:1vv. e.a.).

Jezus’ uitspraak over de tempel als gebedshuis voor alle volkeren (Mar.11:17) is een citaat uit Jes.56:7d. Ook hier spreekt Jesaja over het toestromen van buitenlandse vreemdelingen naar Gods heilige berg. Het hele vers luidt namelijk als volgt:
‘hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken.’

Jeremias[viii] geeft alle aspecten van de eschatologische verwachting van het ‘toestromen van de volkeren’ en schetst een vijftal motieven die bij deze verwachting horen.

 

1. Het verschijnen van de heerlijkheid van God.
‘Mijn zege is nabij, mijn heil treedt te voorschijn, en mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de kustlanden wachten en op mijn arm zullen zij hopen.’ (Jes.51:5)

2. De uitnodiging van God.
‘Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer’ (Jes.45:22).
En in dit verband wordt ook de Knecht van de Heer genoemd, die niet alleen Israël zal verlossen, maar ook tot een licht voor de volkeren gesteld is:
‘Ik, de here, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën: 7  om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in duisternis gezeten zijn’ (Jes.42:6-7).
Als antwoord op de uitnodiging van de Heer, is er vervolgens sprake van een derde motief.

3. Het toestromen van de volkeren.
‘En vele natien zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des heren woord uit Jeruzalem’ (Jes.2:3).
‘Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren’ (Zach.14:16).
Het doel van de pelgrimage van de volkeren is:

4. Het aanbidden in de tempel als internationaal gebedshuis.
We noemden al Jes.56:7.
‘[De tijd] komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien’ (Jes.66:18, vgl.45:14,23; Ps.22:28; 96:8).

5. Deelname aan de messiaanse maaltijd op de berg Sion.
‘En de here der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen. En Hij zal op deze berg de sluier vernietigen, die alle natiën omsluiert, en de bedekking, waarmede alle volken bedekt zijn. Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de here here zal de tranen van alle aangezichten afwissen en de smaad van zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen, want de here heeft het gesproken (Jes.25:6-8).

De volkeren zullen deel gaan uitmaken van het vrederijk van de Messias (Zach.9:10; Dan.7:14) en dit krijgt een zichtbare uitdrukking in een feestmaaltijd op de berg Sion. Eten en drinken is oeroude bijbelse symbooltaal voor het deel krijgen aan de heilsgaven van God, die we door de hele Schrift heen tegenkomen (Gen.3:22; Openb.22:17).

In alle gevallen waar sprake is van een toestromen van de volkeren is de plaats van samenkomst de berg Sion, d.w.z. de volkeren worden niet bereikt in hun eigen land, maar door een openbaring van God worden ze naar Jeruzalem geroepen. Het beeld is centripetaal. De volkeren krijgen deel aan de openbaring en het heil dat aan Israël gegeven is. Dit is ook het beeld dat Jezus oproept als hij zegt dat velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met de aartsvaders van Israël (Mat.8:11).

Vanuit deze oudtestamentische gegevens is ook de boven opgeworpen vraag waarom de apostelen het ‘zendingsbevel’ niet hebben opgevolgd te verklaren. In het licht van de verwachting dat de volkeren naar Jeruzalem zullen komen is het niet moeilijk te begrijpen dat de apostelen deze woorden niet direct als een opdracht om naar de heidenen uit te gaan hebben verstaan. De enige gebiedende wijs in het ‘zendingsbevel’ is ‘maakt tot discipelen’ (vs.19). Ze hebben gewacht op het moment dat Israël tot bekering zou komen: eerst de Jood (Hand.3:19,25-26). Pas daarna zouden de volkeren toestromen. Zelfs na de steniging van Stefanus blijven de apostelen in Jeruzalem! (Hand.8:1).

De historische ontwikkeling

Historisch gezien is de kerk de weg gegaan van een gemeente bestaande uit joodse christenen naar een gemeente bestaande uit joden en heidenen en vandaar naar een gemeente bestaande uit heidenen. De gemeente van discipelen na Pasen rond de twaalf apostelen symboliseert het Messiaanse vernieuwde volk van de twaalf stammen. Deze gemeente bleef trouw aan de wet en aan de synagoge en kan als een intern joods reveil of opwekking worden gezien. Zending onder de heidenen werd afgewezen, omdat de heidenen pas als Israël hersteld is naar de berg des Heren, naar Sion zullen komen. Zo gaat het bijvoorbeeld in het evangelie naar Mattheüs niet om christenen versus joden, maar om een messiaanse joodse gemeenschap van volgelingen van Jezus versus de farizeese synagoge (“hun synagogen”).[ix]

De overgang van een messiaanse joodse gemeenschap naar een ekklesia van heidenchristenen vindt plaats ten tijde van de steniging van Stefanus, waardoor de gelovigen wegvluchten naar o.a. Samaria (Hand.8) en Antiochië (Hand.11:19vv). In Antiochië kwamen heidenen tot geloof in Jezus en werden behouden zonder dat zij eerst jood waren geworden, d.w.z zonder dat zij besneden waren. Dit was hiervoor ook al gebeurd met de familie van de centurio Cornelius (Hand.10). Dit heeft onder joodse christenen in de vroege kerk veel kritiek opgeroepen, maar de discussie hierover is in Handelingen 15 in een vergadering van alle apostelen, waar ook Paulus en Barnabas aanwezig waren, afgerond. De heidenchristenen kunnen behouden worden zonder zich te houden aan de wet van Mozes en besneden te worden, maar van hen wordt alleen gevraagd zich van vier dingen te onthouden:
… van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed’ (Hand.15:20).

Op de details kunnen we hier niet ingaan, maar de kern is dat de gelovigen uit de heidenen zich onthouden van zaken die de gelovigen uit de joden zouden verontreinigen. Dit zou namelijk hun omgang met elkaar onmogelijk maken en zo de eenheid van gelovigen uit joden en heidenen ondergraven.[x]

In deze kring van heidengelovigen in Antiochië werden de volgelingen van Jezus voor het eerst ‘christenen’ genoemd (11:26) en hier zal ook waarschijnlijk het predikaat ekklesia als aanduiding voor een plaatselijke gemeente voor het eerst opgekomen zijn.

De messiaanse gemeente als joods eschatologische beweging

Gemeentevorming onder de heidenen is de consequentie van een omkering van de orde die in de joodse verwachting aanwezig is. Als de heidenen nu al tot geloof in Jezus komen doordat de Heilige Geest over hen komt, dan vindt nu reeds plaats wat pas na Israëls verlossing aan het einde der tijden zou plaatsvinden. Het onderscheid tussen joden en heidenen wordt niet opgeheven, maar de volgorde wordt omgekeerd. Paulus is er dan ook van overtuigd dat Israël zich zal bekeren als de heidenen in hun totaliteit voor Christus gewonnen zijn (Rom.11:25).

Door het tot geloof komen van de heidenen komt de verzoening van de heidenen op de voorlaatste plaats en de verlossing van Israël op de laatste plaats. Wat volgens de joodse messiaanse verwachting nog in de verre toekomst ligt, is een hoop die nu in vervulling gaat. Het heil van de heidenen, waarnaar wordt uitgezien in de joodse verwachting wordt nu al beleefd in de christelijke wereldzending. De aanwezigheid van een Messias belijdende kerk onder de heidenen is tegen de achtergrond van de joodse verwachting een eschatologisch teken (vgl. Mat.24:14 par).

Moltmann[xi] stelt het aldus: Als de kerk haar oorsprong zo verstaat is zij belichaamde hoop voor Israël en dan is Israël belichaamde hoop voor de kerk. Door de door de Heilige Geest gedreven zending van de christenen tot de volkeren is Israëls messiaanse verwachting uitgegaan over heel de wereld. Door de verlossing van heel de wereld zal Israëls toekomst in vervulling gaan.

De ‘Knecht des Heren’, het jubeljaar en het joodse karakter van de Messiaanse gemeente

De gemeente uit de heidennen als een joods eschatologische beweging geeft de joodse oorsprong van de christelijke gemeente aan. Maar waarin blijkt dit joodse karakter dan? Zit het in het nadoen van joodse gewoonten en gebruiken, zoals feesten, bruiloften, synagogale vormen etc of gaat het om meer fundamentele zaken? We zagen al dat er wat betreft joodse regels en gebruiken voor de gelovigen uit de heidenen sinds de apostelvergadering hierover in Jeruzalem weinig overblijft (Hand.15:20).

Bij de bespreking van de eschatologische verwachting van het toestromen van de volkeren noemden we al de dienst van de ‘Knecht van de Heer’ die bestemd is tot een licht voor de natiën en de volkeren het recht van God bekend zal maken (Jes.42:1,6-7). Nu is het een bekend gegeven dat naast de ‘Zoon des mensen’ uit het boek Daniël de Jesajaanse figuur  van de ‘Knecht van de Heer’ bepalend is geweest voor het zelfbewustzijn en de vorming van Jezus’ bediening.[xii]

Een onderbelicht gegeven in dit verband is echter de rol die de vervulling van het jubeljaar daarbij speelt.[xiii] Zesmaal vinden we in de evangeliën een toespeling op Jesaja 61:1vv. (Mat.5:3,4; 11:5; Luk.4:18-19; 6:20; 7:22), waarvan twee keer als samenvatting van Jezus’ bediening (Luc.4:18-19; Mat.11:5/Lc.7:22).

De Geest des Heren heren is op mij, omdat de heren mij gezalfd heeft; Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; 2 om uit te roepen een jaar van het welbehagen des heren en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, 3 om over de treurenden van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest. En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des heren, tot zijn verheerlijking (Jes.61:1-3).

Jesaja beschrijft hier de messiaanse eeuw als een ‘jaar van het welbehagen des Heren’ (vs.2) met termen die herinneren aan het jubeljaar, zoals ‘om voor gevangenen vrijlating uit te roepen (Lev.25:10).[xiv]  Hij kondigt aan dat in de messiaanse tijd de armen en verdrukten bevrijd zullen worden uit hun lijden (61:2b-9). En overeenkomstig het jubeljaar principe van ‘herstel’ zullen de (ten tijde van de ballingschap) verwoeste steden en verlaten woonplaatsen weer hersteld worden. De met de Geest gezalfde (Messias) is niet alleen de aanzegger van goed nieuws voor de armen, maar ook de bevrijder van de armen uit hun lijden. Zijn holistische bediening omvat geestelijke (vs.1a), fysieke en materiële(vs.3-4), sociaal-politieke (vs.1; voor gevangenen vrijlating) en pastoraal-psychologische dimensies (vs.1b: verbinden gebrokenen van hart; 2b treurenden troosten).[xv]

Het is dit gedeelte dat Jezus voorleest bij zijn eerste bezoek aan de synagoge in Nazaret (Luc.4:16vv). Hij spreekt de aanwezigen vervolgens toe en zegt: vandaag is het schriftwoord dat u gehoord hebt in vervulling gegaan (vs.21).[xvi] Jezus is deze door Jesaja beloofde ‘gezalfde’ die het definitieve en totale herstel van het jubeljaar inluidt.[xvii]

Als we de implicatie hiervan met eigen woorden samenvatten komt het erop neer, dat het evangelie niet alleen hemels is, maar ook voor hier en nu. Het evangelie brengt genezing van de ziel, maar ook van het lichaam. Vergeving van zonden, maar ook het kwijtschelden van schulden. Herstel van de relatie met God, maar ook herstel van onderlinge relaties. Bevrijding van geestelijke gebondenheden, maar ook van armoede en onderdrukking. Het geeft geestelijke rust, maar voorziet ook in een plaats om in vrede te wonen.

Het OT en het joodse karakter van het Evangelie bewaren de kerk ervoor te vervallen in docetisme en gnosticisme. Het Evangelie van Christus doet er toe, het is relevant ook voor het gewone alledaagse leven hier en nu.

De gestalte van de Messiaanse gemeente

Al in het OT is dus heil voor de volkeren voorzien en dit heil is ook door Jezus aangekondigd. Bovendien zagen we dat de eschatologische messiaanse beweging van Jezus inhoudelijk een holistisch joods karakter heeft. Maar zijn er bij Jezus ook al aanwijzingen voor de vorm, de structuur van deze messiaanse gemeenschappen?

Het eerste wat opvalt is dat hieraan in de evangeliën weinig aandacht wordt besteed. Niet de vorm, maar de inhoud telt. Toch horen we in het voorbijgaan wel iets. Jezus heeft geen materiële bezittingen voor zichzelf geclaimd. Hij en de twaalf zijn dagelijks bij elkaar, ofwel onderweg, ofwel bij iemand thuis te gast. Ze leefden van een gemeenschappelijke beurs, die Judas beheerde (Joh.13:29). Ook andere volgelingen van Jezus gaven hun bijdragen aan deze gemeenschappelijke kas (Luc.8:1-3). Er is dus sprake van een sterke betrokkenheid van volgelingen die niet tot de twaalf behoren. En twee of drie personen is voldoende om als volgelingen van Jezus een gemeenschap te vormen. Over deze groep zegt Jezus:
‘Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mat.18:20).[xviii]
Hoe moeten we ons een en ander voorstellen? Hoe gingen die losse gelovigen om met de groep van twaalf? Zijn er overeenkomstige situaties bekend uit het Israël van de eerste eeuw na Christus?

Invloed van joodse gemeenschapshuizen?

Er zijn twee joodse groeperingen ten tijde van Jezus die sociaal gezien enige overeenkomsten met hem en de twaalf vertonen. Dat zijn de Farizeeën en de Essenen. Door de meerdere confrontaties met de Farizeeën die de evangeliën melden zou je dat in eerste instantie niet verwachten, maar de verschillen lagen blijkbaar meer op het geestelijk inhoudelijke dan op het organisatorische vlak.[xix]

De beweging van de Farizeeën was – in elk geval voor een deel – georganiseerd in gemeenschappen waar men tezamen leefde in gemeenschap van goederen. Over het algemeen hielden zij er een sobere levensstijl op na. Hun gemeenschappen hadden een open karakter en stonden midden in de samenleving. Veel leden gebruikten dagelijks gezamenlijk de maaltijd, in overeenstemming met de strikte reinigingsvoorschriften van de mondelinge traditie. De Farizeese groepering was een beweging van wie de leden voornamelijk tot het gewone volk behoorden. Om te voorzien in hun levensonderhoud en dat van hun gezin combineerden de Farizeeën de studie van de Thora met de uitoefening van een beroep, zoals timmerman, zadelmaker of – zoals Paulus – tentenmaker.[xx]

De Essenen, over wie wij sinds de vondst van de Dode-Zeerollen in 1947 goed geïnformeerd zijn, bieden mogelijk nog meer overeenkomst. Brian Capper is een van de onderzoekers die een treffende en verhelderende vergelijking met Esseense gemeenschappen heeft gemaakt.[xxi] Er waren volgens Josefus in de tijd dat Jezus leefde, ongeveer 4000 mannelijke celibatair levende Essenen. Een paar honderd woonden in de gemeenschap in Qumran, de rest verspreid over ongeveer 200 dorpen die Judea rijk was, in gemeenschappen die ‘huizen van de armen’ werden genoemd. Er waren dus genoeg Essenen om in elk dorp van Judea een huis met ongeveer 15 Esseense broeders te hebben (minimale aantal per huis was 10). De broeders in deze huizen leefden met een gezamenlijke beurs en gebruikten dagelijks na een werkdag gezamenlijk hun maaltijden. Deze huizen werden financieel gesteund door leden inclusief families, die niet in de gemeenschapshuizen woonden, maar wel tot de Eseense gemeenschap behoorden. Dit moeten er tienduizenden zijn geweest. Vanuit deze gemeenschappen werden armen en behoeftigen geholpen, maar ook hen die onrecht was aangedaan en gevangenen. Kinderen die geen onderwijzer hadden, kregen onderwijs of werden geadopteerd. Een meisje dat weduwe werd en geen losser had, werd door hen geholpen zodat ze niet in slavernij of hoererij zou vervallen.[xxii]

Hoewel Jezus met de twaalf een rondtrekkende gemeenschap vormde, behoeft de overeenkomst van een ‘huis van de armen’ met hem en zijn discipelen, als ook met de eerste gemeente in Jeruzalem (Hand.2:41-45; 4:32-35) geen uitleg.[xxiii]Capper weet bovendien zeer aannemelijk te maken dat het huis van Simon de melaatse in Bethanië een Esseens ‘armenhuis’ was waarvan de leden volgelingen van Jezus zijn geworden.[xxiv]

De dagelijkse maaltijden aan huis in de eerste gemeenten in Jeruzalem zijn een voortzetting van de maaltijden die Jezus dagelijks met zijn discipelen gebruikte. De huisgemeenschap is basis en uitgangspunt van de messiaanse Jezusbeweging. Aan de nieuwtestamentische huisgemeente hebben we al eerder in Soteria aandacht besteed.[xxv]

Oikos en ekklesia in plaats van tempel en synagoge

De oorsprong van de messiaanse Jezusbeweging geeft aan dat deze geen voortzetting is van tempel of synagoge.[xxvi] Het messiaanse heil verspreidde zich niet via bestaande instituties, maar via de huizen van gewone gelovigen. De Jezusbeweging is dan ook geen instituut, maar een beweging, een basisbeweging en een volksbeweging. Het heil en het nieuwe leven worden niet beleefd in of verspreid via een sacrale ruimte of een school, maar in de huizen en op straat, daar waar de gelovigen leven en werken. Daar wordt gebeden, gezongen, geleefd, gegeten, getuigd en geleden.

Het is dan ook niet bevreemdend dat de messiaanse Jezusgemeenschappen in Griekstalig gebied met de term ekklesia worden aangeduid. Het is in het Grieks buiten het Nieuwe Testament het gewone woord voor de bijeengeroepen vergadering van alle burgers in een stad, voor politieke doeleinden.[xxvii] Ook deze term geeft aan dat het in de Jezusgemeenschappen niet om de cultus van de tempel of het onderwijs van de synagoge gaat. De term geeft bovendien aan dat het zwaartepunt van deze gemeenschappen ligt bij het feitelijke concrete samenkomen.

In onze westerse samenleving is oikos geen term die zich onderscheid van tempel en synagoge. In dit verband is het zinvol de Rotterdamse econoom Arjo Klamer te citeren. In zijn recente boek ‘In hemelsnaam’ voert hij een heftig pleidooi voor het herstel van de oikos naast markt en overheid. Hij typeert deze oikos als een gemeenschappelijk goed voor hen die er deel van uitmaken. De oikos is de plaats waar zorg en liefde heerst, waar mensen zich geborgen weten. De oikos heeft een eigen logica. Leden ervan rekenen niet af en ruilen niet op basis van het voor-wat-hoort-wat principe.[xxviii] Een mooiere omschrijving van een messiaanse Jezusgemeenschap kan ik me niet voorstellen. Als woorden van een econoom (!) geeft dit ook aan dat de gestalte van de vroegchristelijke huisgemeente geen primitief simplistisch pioniersmodel is, maar ook in een moderne samenleving als de onze een bijdrage van formaat kan leveren.

Messiaanse gemeentemodellen

Als afsluiting van een voornamelijk historische insteek, waarin het begin van de christelijke gemeente wordt getypeerd als een profetische vrije gemeenschapsbeweging, zou ik graag met een paar pennenstreken een brug willen slaan naar de kerk van vandaag. Wat kan de hierboven getekende typering van de gemeente betekenen voor de situatie van de christelijke kerk in Nederland in de 21e eeuw? In het overdenken van deze vraag wil ik graag drie adviezen van de Nederlandse missioloog J.C. Hoekendijk meegeven die hij in de jaren zeventig van de vorige eeuw gaf.[xxix] Nadenkend over nieuwe gemeentemodellen, stelt hij dat er geen blauwdrukken bestaan, maar wel gemeenschappelijke perspectieven.

Hij noemt er drie:

  1. Accepteer verscheidenheid. Eén model bestaat niet, heeft nooit bestaan en zal nooit bestaan. Niet alleen aanvullende structuren zijn nodig, maar ook tegenstemmen. Naast instituten of organisaties die de overheid aanvullen, moeten er ook gemeenschappen zijn die een radicaal alternatief nastreven.
  2. Neem een authentieke levensstijl aan. Alternatieve structuren zijn alleen radicaal als ze blijken in een authentieke levensstijl en zo mee vorm geven aan het leven. Paulus gebruikt hiervoor het woord politeuo, zich als burger gedragen. (Fil.1:27), d.w.z. deel nemen aan de maatschappij op een wijze die het Evangelie waardig is.
  3. Probeer experimentele structuren. ‘Wij zullen niet weten wat we niet doen’. Deze uitspraak van Bonhoeffer is gebaseerd op een uitspraak van Jezus. Wie de wil van God wil kennen moet hem doen (zie Joh.8:31-32). Er zit volgens Hoekendijk iets zieligs, zelfs iets ziekelijks in het bedenken van abstracte modellen. Wij maken deel uit van een steeds veranderende geschiedenis en moeten daarbinnen onze weg vinden. Met andere woorden, alle vormen en modellen zijn experimenteel.

Met deze laatste woorden van Hoekendijk zijn we weer terug bij wat ik eerder opmerkte, dat in de evangeliën opmerkelijk weinig aandacht wordt besteed aan de vorm van de messiaanse gemeenschap. Niet zozeer de vorm, maar de inhoud telt!

 

 Noten


[i] Zie G.van den Brink, ‘De toekomst van Jeruzalem. Over de betekenis van Israël als volk en land in de Openbaring van Johannes’. Soteria 17/2 (2000) 2-12.

[ii] Het woord ekklesia ‘vergadering, kerk’ komt in de evangeliën dan ook maar twee keer voor. De eerste keer in Mat. 16:18 zullen we het woord (of het Aramese equivalent) in de kond van Jezus moeten verstaan in de zin van het nieuwe eschatologische ‘volk van God.’ In Mat.18:17 gaat het om de plaatselijke ‘gemeenschap’ van gelovigen, maar velen zien hierin woordgebruik van Matteüs. En ook hier gaat het niet over een ‘gemeenschap’ van gelovigen uit de heidenen.

[iii] De genitief oikou IsraÄ“l is geen genetivus partitivus, zodat een deel van het volk, de verlorenen, bedoeld is, maar een genetivus epexegeticus: het hele volk wordt omschreven als verloren schapen. Dit is conform het spraakgebruik in het OT (Jer.50:6;Ez.34:5vv; Jes.53:6) en wordt ook aangegeven door het contrast tussen de verloren schapen en de heidenen in de context van Mat.10:6 en 15:24.

[iv] Onder velen die dit zo uitleggen:  J.Jeremias, Jesu Verheissung für die Völker, Stuttgart 1956, 24; Davies-Allison, A critical and Exegetical Commentary on the Gospel according to Saint  Matthew 8-18, (ICC) Edinburgh: T&T Clark 1991.

[v] In Hand.2:5-11 en 6:1-6 betreft het geen heidenen, maar ‘Joden’ en ‘Jodengenoten’ of proselieten (2:5, 10; 6:5). Uit alle genoemde landen en volken hadden zich zowel geboren joden als prosÄ“lutoi (tot het jodendom bekeerde heidenen) in Jeruzalem gevestigd. Deze prosÄ“lutoi spraken meestal geen Hebreeuws; wel waren zij besneden en hielden de joodse wetten. De centurio Cornelius in Hand.10 daarentegen wordt door Lucas eusebÄ“s (vroom, godvruchtig, godsdienstig, Hand.10:2) en een phoboumenos ton theon (godvrezende, 10:22,35;13:16) genoemd. Deze laatste uitdrukking wordt naast sebomenos ton theon (vereerder van God; 13:50; 16:14; 17:4,17; 18:7) gebruikt als een aanduiding voor die heidenen die wel de joodse synagogen bezochten, omdat zij geloofden in de ene God van Israël, maar toch niet tot het jodendom wilden overgaan door zich te laten besnijden en door het houden van alle wetten van Mozes, in het bijzonder de ceremoniële spijs- en reinigingswetten.

[vi] Strack-Billerbeck III, 139vv; IV 353vv.

[vii] R.Eli’ezer b.Hyrkanos, 90 n.Chr. Zie Strack-Billerbeck III,63,145,154v; IV 1066v.

[viii] J.Jeremias, Verheissung, 49-52

[ix] H. Hoet, ‘Matteus en Israël: Continuiteit of discontunuiteit?’ in F. van Segbroeck red., Matteüs opnieuw, (VBS/ACCO: Leuven/Amersfoort 1999) 47-66.

[x] Voor een goede uiteenzetting van deze materie, zie M.A. Seifrid, ‘Jesus and the law in Acts’, JSNT 30 (1987) 39-57.

[xi] J. Moltmann, Kerk in het krachtveld van de Heilige Geest. Bouwstenen voor een messiaansen ekklesiologie. (Ambo: Baarn 1975) 177.

[xii] Zie G. van den Brink, ‘Wie is Jezus Christus?’ in: G. van den Brink e.a., red., Studiebijbel. Inleiding en Synopsis (SBNT 1; CVB: Veenendaal 2003) 193-204.

[xiii] Uitvoerige beschrijving bij D.L. Baker, ‘The Jubilee and the Milennium. Holy Years in the Bible and their relevance today’, Themelios 24,1 (1998) 44-69.

[xiv] Zo bv. J.D.W. Watts in: Word Biblical Commentary : Isaiah 34-66. WBC Vol. 25 (Word Incorporated: Dallas 2002) 303. Watts stelt:. “To proclaim liberty” is used otherwise in the OT for the “year of jubilee” (cf. Lev 25). It calls for a general emancipation of slaves on every fiftieth year. The prophets use it as a symbol for the release from the problems of exile (cf.Jer 34:8, 15, 17). It is a known and very effective metaphor for the freedom which God is providing for his people through his chosen instrument.

[xv] De holistische bediening van de ‘gezalfde’ uit Jesaja 61 is prachtig uitgewerkt door P. Hertig, ‘The Jubilee Mission of Jesus in the Gospel of Luke: Reversals and Fortunes, Missiology XXVI,2 (1998) 166-179.

[xvi] Ook op andere plaatsen vinden we bij Jezus toespelingen op sabatjaar en jubeljaar thema’s: Kwijtschelden van schulden (Lk.6:35; 7:41-42; Mt.18:23-34), delen van materiële goederen (Lk.12:33; 18:22; vgl. Hand.2:44-45; 4:34).

[xvii] Het jubeljaar wordt beschreven in Lev.25 en kan samengevat worden in vier punten: 1. het land rust geven, d.w.z. braak laten liggen 2. kwijtschelding van schulden 3. vrijlating van slaven en 4. teruggave van familie eigendommen, d.w.z. er vond een herverdeling van het bezit plaats. Als dit vervuld wordt in de messiaanse gemeenschap van Jezus, betekent dit dat er daar geen mensen met schulden meer zijn, dat er daar geen slaven of anderszins gebonden mensen meer zijn en dat er daar ook geen verschil tussen rijk en arm meer is. En dat is precies wat wij lezen in Handelingen over de eerste christengemeenten. Hand 2: 44-45 en 4:32-35. Lucas refereert met zijn beschrijving van de eerste gemeente in 4:34 bovendien aan het sabbatjaar, zoals we hierover lezen in Deut. 15:4 `er zal geen arme onder u zijn, want de Here zal u gewis zegenen. NA27 referentie; B. Witherington III, The Acts of the Apostles. A Socio-Rhetorical Commentary (Grand Rapids 1998) 207.

[xviii] Veelal wordt deze uitspraak gezien als redactie van Matteüs, omdat het hier over de alomtegenwoordigheid van de opgestane Heer zou gaan. Jezus spreekt hier echter, zoals vaker in de evangeliën, als de goddelijke Wijsheid, een bovenhistorisch figuur, die goddelijk gezag heeft en zich een representant van God weet. Er is bij Jezus sprake van een profetisch-dynamische identificatie met de gepersonifieerde hemelse Wijsheid uit de joodse wijsheidstheologie (zie Mat.11:16-19 par.; 11:25-27 par.; 11:28-30; 23:37-39 par. Luk.11:49-51). G. van den Brink, Op betrouwbare grond. Over ontstaan en gezag van het Nieuwe Testament (Heerenveen: Barnabas 1999) 19-29. F. Christ, Jesus Sophia. Die Sophia-Christologie bei den Synoptikern, (Abhandlungen zur Theologie des Alten und Neuen Testaments 57) Zürich: Zwingli-Verlag 1970.

[xix] Hetzelfde geldt voor de relatie tussen Essenen en Farizeeën. In de Dode-Zeerollen worden de Farizeeën – met een zinspeling op Jes.30:10 – aangeduid als ‘degenen die aangename dingen zoeken’ en worden ze beschreven als misleiders van het volk ‘die door hun bedrieglijk onderricht, hun leugentong en arglistige lip velen misleiden’, zodat het oordeel van God terecht in volle hevigheid op hen zal neerdalen (4QpNah, fragment 3-4, kol.2).

[xx] Voor een uitvoeriger beschrijving, zie: M. Rotman, G. van den Brink, ‘De Joodse wereld in de tijd van het Nieuwe Testament’ in: G. van den Brink e.a., red., Studiebijbel. Inleiding en Synopsis (SBNT 1; Veenendaal: CVB 2003) 65-68.

[xxi] Brian Capper, ‘The Church as the New Covenant of Effective Economics: the Social Origins of Mutually Supportive Christian Community’, International Journal for the Study of the Christian Church 2 (2002) 83-102

[xxii] Damascus Document (CD) XIV.12-17

[xxiii] Zie de uitvoerige studie van Capper: ‘The Palestinian Cultural Context of earliest Christian Community of Goods’ in: R.J. Bauckham, ed., The Book of Acts in its Palestinian Setting (Eerdmans: Grand Rapids, 1995) 323-356.

[xxiv] B. Capper, Church, 17-24.

[xxv] G. van den Brink , ‘De “Gemeente aan huis” in het NT’. Soteria 15,3 (1998.) 2-7. Voor de grote invloed van dit patroon in de vroege kerk, zie: D.L. Matson, Household Conversion Narratives in Acts, Pattern and Interpretation (JSNT Suppl. Series 123) Sheffield 1996.

[xxvi] Weliswaar dient wel gemeld te worden dat wat betreft de ‘synagoge’ in Palestina vóór 70 onderzoek de laatste jaren heeft aangetoond dat we bij het begrip ‘synagoge’ niet moeten denken aan een gebouw, maar aan een bijeenkomst die doorgaans in een privé woning plaatsvond, en bij gebrek aan plaats in een gehuurde ruimte. H.C. Kee, ‘Defining the First-Century c.e. Synagogue: Problems and Progress’ in: H.C. Kee, L.H. Cohick, red., Evolution of the Synagogue: Problems and Progress (Harrisburg, PA: Trinity Press, 1999) 7-26.

[xxvii] In deze zin komen we het tegen in Handelingen 19, waar Lucas spreekt over de ‘volksvergadering’ van Efeze (vs. 32,39,40).

[xxviii] R. Jongeneel, ‘Economie van overvloed en onbehagen’ in: Beweging 69,2 (2005) 24. A. Klamer, In hemelsnaam! Over de economie van overvloed en onbehagen. Ten Have: Kampen 2005.

[xxix] J.C. Hoekendijk, ‘Radicale alternatieven’ in: L.A. Hoedemaker, Eerst horen dan zien. J.C. Hoekendijk 1912-1975 (Wereld en Zending 5/6, 1976) 396-404.

Print Friendly, PDF & Email

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *