NIEUWS
Interpretatie of toepassing?

Interpretatie of toepassing?
Over de pesjer methode en het actualiteitsmoment in de exegese
Drs Gijs van den Brink, 2001. Gepubliceerd in Soteria 18/1 (2001) 34-41
Schriftuitleg kent haar grenzen en over dit grensgebied gaat het in dit artikel. Laat ik beginnen met het geven van twee voorbeelden, een uit de kringen van het “biblicisme” en een uit de school van de “historisch kritische” exegese.
Het “biblicisme” kent bijvoorbeeld heilshistorische waarde toe aan de jaartallen 1948 en 1967. In 1948 werd de staat Israël gesticht en in 1967 kwam de stad Jeruzalem weer in Israëlische handen. Het belang van deze gebeurtenissen wordt volgens hen beschreven in Ezech. 36- 37 (over het herstel van Israël) en Luc. 21:24 (‘Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn’). Met andere woorden, sinds 1967 loopt volgens deze schriftuitleg de tijd van de heidenen ten einde. Dwaasheid, zegt de “historisch kritische” bijbelwetenschapper.
De “historisch kritische” exegese op haar beurt stelt bijvoorbeeld dat de antigoddelijke eindtijd koning in Daniël Antiochus IV Epifanes is en dat de ‘gruwel der verwoesting’ (Matt.24:15// Marc.13:14) in de evangelie-apocalyps spreekt over de verwoesting van de tempel in 70 na Christus[1]. Dwaasheid zeggen de ‘orthodoxen’, het staat er niet.
Het is opmerkelijk dat de door beide stromingen toegepaste methode als twee druppels water op elkaar lijkt[2]: men verwijst op grond van een profetische tekst naar een concrete historische gebeurtenis.[3] Wat is hier aan de hand? De pot verwijst de ketel dat hij zwart ziet?
Het feit dat men dezelfde tekst zo verschillend kan uitleggen, zegt waarschijnlijk iets over de geringe bruikbaarheid van de toegepaste methode? Maar over welke methode hebben we het eigenlijk? Is hier wel sprake van interpretatie? Of is hier wat anders aan de orde? Toepassing bijvoorbeeld. Maar is toepassing dan geen onderdeel van de interpretatie? En hoe verhouden toepassing en interpretatie zich dan? Vinden we deze wijze van uitleg ook in de bijbel, bijvoorbeeld bij de apostelen? En mogen en kunnen wij deze ‘methode’ ook hanteren?
In dit artikel wil ik met u aan de hand van de zogenaamde pesjer-uitleg nadenken over het actualiteitsmoment in de hermeneutiek van de apostelen. Ik hoop tenslotte ook een aanzet te geven om te komen tot een normering van deze laatste fase van het interpretatieproces.
De pesjer of ‘dit is …’ uitleg in het boek Openbaring
We hebben het over een wijze van uitleg met heel oude papieren. De later zo genoemde Pesjer-uitleg vinden we al in het OT en ook bij verschillende schrijvers van het NT, bijvoorbeeld wel 12 keer in het boek Openbaring.
Verder wijst ook het veelvuldige ‘de Schrift zegt’ op het actualiteitsmoment in de uitleg van de Schrift. We nemen het boek Openbaring als uitgangspunt en zullen van daaruit ook de rest van het NT en parallellen met het OT bespreken.
Het vakgebied dat wel ‘literaire kritiek’ wordt genoemd heeft verschillende velden van onderzoek. Zo is er het onderzoek naar het ‘literaire genre’, maar ook bijvoorbeeld onderzoek naar taal en stijl en structuur van het boek vallen hieronder. Maar er is één bepaald gegeven in het literaire onderzoek van het boek Openbaring wat minder algemeen bekend is. En dat is het gegeven dat Johannes niet alleen schrijft, maar ook naar voren komt als een soort lezer. Hij probeert zijn visioenen te lezen en te begrijpen zoals wij lezen wat hij schrijft. Johannes is niet alleen auteur van een boek, maar in de eerste plaats ontvanger van visioenen, die hij bij tijd en wijle ook uitlegt. Waar dit gebeurt en welke gevolgen dit heeft voor de uitleg van het boek willen we nu bekijken. Er zijn veel passages waar dit opvalt.
Rijnsdorp noemt in zijn prachtige boekje ‘Gefascineerd door het laatste bijbelboek’[4] wel twaalf plaatsen waar dit gebeurt. Ik noem er een aantal:
1:20 Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten (spreker: de verhoogde Christus)
4:5b En van de troon gingen bliksemstralen, stemmen en donderslagen uit; en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; dit zijn de zeven Geesten Gods (spreker: Johannes).
5:8 En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen (spreker: Johannes).
17:8v ‘Hier is het verstand dat wijsheid geeft: De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is. Ook zijn het zeven koningen …’ (spreker: een engel)
20:2 ‘en hij greep de draak, -de oude slang- , dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren (spreker: Johannes).
20:14 ‘En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat isde tweede dood: de poel des vuurs.(spreker: Johannes)
In al deze passages[5] wordt er onderscheid gemaakt tussen dat wat Johannes zag en hoorde in het visioen, en dat wat hij feitelijk niet kon zien of horen, maar waarvan hij de betekenis via een soort hogere kennis direct weet of krijgt uitgelegd, zodat hij het kan uitleggen aan zijn hoorders of lezers. Bijna alle zinnen worden ingeleid met ‘dit zijn …’ of ‘dit is …’
Uitleg wordt twaalf keer gegeven. Eén keer door de verhoogde Christus (1:20), één keer door de gezetene op de troon (21:8), één keer door een ‘oudste’ (7:14), twee keer door een engel (19:9b en hfst 17) en zeven keer door Johannes zelf.
Het dient opgemerkt te worden dat slechts twee keer van de twaalf er door een engel uitgelegd wordt en verreweg de meeste keren door Johannes zelf. De overeenkomst met de figuur van de angelus interpres elders in apocalyptische literatuur komt op deze wijze toch in een ander daglicht te staan. Niet de engel die uitleg geeft is opmerkelijk, maar eerder de wijze waarop in het visioen zelf al uitleg wordt gegeven en met name dat dit door Johannes zelf gebeurt die op een directe wijze blijkbaar de betekenis van een en ander weet.[6]
Waarom wordt uitleg gegeven?
In een profetisch geschrift staat vermaning en vertroosting vaak centraal. Dat is in het boek Openbaring het geval in de eerste hoofdstukken, maar vanaf hoofdstuk 4 vinden we vooral een veelheid van heel diverse en kleurige visioenen. Temidden hiervan vallen de uitleggende passages toch op. Men kan zich afvragen waarom op die bepaalde plaatsen uitleg wordt gegeven.
Een paar keer is dit duidelijk. De spreker wil dat de hoorder de betekenis van dat wat gezegd wordt begrijpt. Zo wil de ‘oudste’ in 7:13 door zijn vraag aan Johannes blijkbaar aan hem duidelijk maken dat de ‘grote schare’ mensen die hij ziet uit de grote verdrukking komt (vs 14). We mogen aannemen dat dit bedoeld is ter bemoediging en vertroosting van Johannes en de zijnen die verdrukking meemaakten (1:9).
Een tweede passage waar blijkt dat de verteller wil dat de hoorder de beelden begrijpt is in Openbaring17. Als Johannes het visioen van de vrouw op het rode beest gezien heeft (vs 1-6) is hij verbaasd met een ‘grote verbazing’ (vs.7). De engel ziet dat Johannes er niets van begrijpt en zegt dan: ‘ik zal u het geheimenis van de vrouw zeggen en ….’ Het is de bedoeling dat Johannes het begrijpt.
We zien dus dat de passages die uitleg geven, ook degene waarin Johannes dit zelf doet (de meeste keren) bedoeld zijn om de hoorder of lezer de betekenis van iets te verduidelijken. De vraag die dan direct opkomt is deze: waarom gebeurt dit de ene keer wel en de andere keer niet? Er zijn toch nog heel veel andere passages die om uitleg vragen, bijvoorbeeld het moeilijke beeld van de vrouw in hoofdstuk 12. Als het antwoord op dezelfde vraag de ene keer is dat Johannes zijn hoorders iets wil verduidelijken en een andere keer dat hij het met zijn beelden juist bewust wil versluieren (het doorsnee antwoord van de aanhangers van het apocalyptisch genre), dan wordt hiermee niets gezegd. Zo’n theorie klopt namelijk altijd en is dus niets zeggend. Er kan namelijk geen voorbeeld bedacht worden waarin de theorie niet opgaat. Anders gezegd, zij kan onmogelijk gefalsifieerd worden.
Het gegeven van selectieve verhelderingen is moeilijk verenigbaar met de idee dat in het boek Openbaring de visioenen tot de literaire vorm behoren. Het is veel aannemelijker dat de verhelderingen ontstaan door een levendige interactie tussen de verteller en zijn hoorder, of dit nu is tussen een hemelse gezant en Johannes of tussen Johannes en zijn hoorders (denk aan de briefvorm). Het gaat in Openb 17:7 dus niet om een literaire verbazing (een verteltruc), maar om een authentieke verbazing bij het zien van een echt visioen. Verklaring was op deze plaats eenvoudig nodig.
Was deze vorm van uitleg bekend?
We vinden in het NT verschillende joodse uitlegmethoden zoals die ten tijde van Christus werden gehanteerd, bijvoorbeeld dat men twee of meer bewijsteksten nodig heeft om een bepaalde stelling te bewijzen, of dat bij elk schriftbewijs de context meespreekt[7]. Ook de ‘dit is …’ wijze van uitleg komen we in het jodendom tegen en wordt door onderzoekers de pesjer methode genoemd: ‘dit is de uitleg (pesjer) ..’. of: ‘de uitleg is …’ of: ‘dit is …’ zondermeer.
In Jesaja 9:14-15 vinden we deze uitleg bij een openbaring door een godsspraak:
‘Toen sneed de Here op een dag van Israël kop en staart, palmtak en riet af. De oude en aanzienlijke, die is de kop, en de profeet die leugen onderwijst, die is de staart.’
In Zacharia komt deze uitleg voor in een visioen, bijvoorbeeld Zach 5:1-3 (vgl. 1:10,19; 5:6),
‘Wederom sloeg ik mijn ogen op, ik zag toe en zie, een vliegende boekrol. Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Ik antwoordde: Ik zie een vliegende boekrol, die twintig el lang en tien el breed is. Toen zeide hij tot mij: Dit is de vloek die uitgaat over het ganse land:’
En in Daniël vinden we haar bij de uitleg van een droom (4:24) en een vreemd handschrift (5:25v). Hier komen we ook de langere versie tegen: ‘dit is de uitlegging ….’
Vervolgens komen we de pesjer wijze van uitleg en de term ‘de uitleg is …’ diverse keren tegen in de geschriften van Qumran[8]. Hier betreft het echter geen visioenen of dromen, maar bijbelteksten die men een eschatologische duiding geeft, ingeleid met de woorden: ‘de uitleg is …’
Een wijze van interpreteren die op die van Qumran lijkt vinden we ook bij de apostelen in het NT. Twee voorbeelden: Petrus zegt naar aanleiding van de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag: “Dit is het waarover gesproken is door de profeet Joël (Hand.2:16). En in Hand.4:10-11 zegt hij over Jezus Christus: “Dit is de steen door u, de bouwlieden versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden (Ps.118:22).
Hoewel de manier van uitleg van Petrus lijkt op die in Qumran, moeten we toch op een essentieel verschil wijzen. In Qumran gaat men van de bijbeltekst naar de vervulling, Petrus gaat van de vervulling naar de Schrift. En dat is een behoorlijk verschil.
Strikt gesproken kun je bij Petrus niet van een methode van uitleg spreken, maar eerder van inzicht in de vervulling van goddelijke beloften in het heden. De apostelen zien, dit in onderscheid van hun joodse tijdgenoten, de Schrift als een boek met beloften, die `heden’ in vervulling gaan. (vgl. Matt.5:17; Luc.4:17-21).
Als we deze tekstplaatsen overzien, blijkt dat de vorm die we bij Johannes in het boek Openbaring vinden, het meest overeen komt met de passages uit het OT, met name met Daniël en Zacharia. Het betreft het krijgen of hebben van een direct geestelijk inzicht in de betekenis van de beelden in een visioen of een droom. De minste overeenkomst is er met de praktijk in Qumran, waar het uitleg betreft van schriftteksten, die men eschatologisch uitlegt.
Wat betreft de aangehaalde voorbeelden van Petrus is er een overeenkomst en een duidelijk verschil. Het verschil is dat Petrus het heeft over oudtestamentische beloften die ‘heden’ in vervulling gaan en niet over visioenen. Maar wat overeenkomt is het gegeven dat er ook bij Petrus sprake is van een direct geestelijk inzicht.
Pesjer en moderne taalfilosofie
Om de soort uitleg te kunnen geven die we bij Jesaja, Zacharia, Daniël, Petrus en Johannes vinden komt meer kijken dan het lezen van boeken over de Bijbel of zelfs het beoefenen van ‘close reading’ en wetenschappelijk verantwoorde exegese. Hier raken uitleg en profetie elkaar. Hier komen we op de onmisbare werking van de Heilige Geest voor het begrijpen en uitleggen van het Woord van God. Johannes is niet alleen een ziener is, maar ook een profeet, en daarom is hij toegerust met goddelijk inzicht in de betekenis van de visioenen. Maar hoe moet dat met ons? We zullen ons moeten realiseren dat voor een gelovige interpreet ‘uitleg’ meer betekent dan de wetenschappelijke exegese van een tekst. In laatste instantie is de exegeet een profeet die spreekt door de Heilige Geest namens God tot de gemeente in zijn tijd.
Niet alleen uitleg en profetie raken elkaar hier, maar ook uitleg en toepassing. Het is beslist onmogelijk deze twee scherp te scheiden. In Openbaring 17 wordt bijvoorbeeld na het visioen van de vrouw op het rode beest met zeven koppen (vs. 1-6) gezegd: ‘de zeven koppen zijn zeven bergen’. Wat betreft de vorm is hier sprake van uitleg, maar inhoudelijk is het een verwijzing naar Rome en is er dus sprake van toepassing van het beeld op een concrete historische situatie.
Een onderzoek naar de pesjer-uitleg laat ons dus zien dat de traditionele scheiding tussen uitleg en toepassing geen stand houdt. Dit wordt ons ook al sinds jaren duidelijk gemaakt door taalfilosofen als Austin en Alston[9], die de ‘speech-act’ theorie hebben ontwikkeld. Alston heeft het deel ‘Philosophy of Language’ geschreven in de zeer gerenommeerde ‘foundation of philosophy series’, wat aangeeft hoe algemeen geaccepteerd deze theorie is. Men onderscheidt drie aspecten in de daad die iemand verricht wanneer hij een uitspraak doet.
- het uitspreken van een volzin (een ‘locutie’ genoemd)
- het verrichten van een daad met deze volzin, bijvoorbeeld een verzoek of een belofte (een ‘illocutie’).
- het veroorzaken van een bepaalde reactie bij de hoorder, bijvoorbeeld gehoorzaamheid of overtuiging (een per-illocutie).
Bij een interpretatie van een uitspraak heeft men zich voorheen beperkt tot de eerste twee aspecten en de reactie of toepassing van de hoorder hiervan uitgesloten. Dit is sinds Austin niet meer mogelijk.
Hoe kunnen we de pesjer-uitleg normeren?
Maar als we dan in navolging van de pesjer-uitleg en de moderne taalfilosofie het per-illocutionaire aspect van de taaldaad bij de interpretatie betrekken, hoe kunnen we hier dan een normering voor een meer of minder goede toepassing aanleggen?
Of moeten we met Longenecker zeggen dat dit helemaal niet de bedoeling is, omdat deze vorm van omgang met de Schrift is opgehouden met het uitsterven van de apostelen, met een beroep op een parallelle situatie m.b.t. de geestesgaven?![10] Deze streeptheologie lijkt me onhoudbaar.
Om het terrein van de wetenschap niet te verlaten, willen we ook hier het door Karl Popper geïntroduceerde criterium voor een wetenschappelijke verklaring van ‘toetsbaarheid’ en ‘weerlegbaarheid’ hanteren[11] Wat zijn de bij de pesjer-uitleg mogelijke criteria van toetsbaarheid.
Een eerste aanzet:
* Algemene voorwaarde: canon coherentie
De toepassing mag niet in strijd zijn met andere schriftgegevens.
* Op het vlak van de heilsgeschiedenis: komt de profetie uit of niet.
Wat betreft uitspraken over heilshistorische hoogtepunten in de geschiedenis, kunnen we mogelijk een parallel trekken met de beoordeling van de goede profeet in Deuteronomium (18:21-22). Komt de profetie uit, dan is ze waar. Zo zal op dit vlak de tijd leren of een bepaalde pesjer-uitleg juist is of niet. Zo is bijvoorbeeld de toepassing van de eindtijdkoning op Antiochus IV Epifanes gebleken onjuist te zijn. En ook in 70 na Christus is de antichrist en de eindtijd niet gekomen.
* Op het vlak van moraal en ethiek: de prediker als exemplarische boodschap.
De prediker als geïncorporeerde of exemplarische boodschap; de prediker zelf is onderdeel van de prediking; profetisch symbolisme (het actieve moment in de toepasbaarheid).
* Op het vlak van godsdienstfenomenologische verschijnselen: de bevinding of ervaring.
Dit is bijvoorbeeld aan de orde m.b.t. de wedergeboorte en de vervulling met de Geest. Simone Weil sprak over ‘vertaalbaarheid als criterium van (eeuwige) waarheid’[12]. (het meditatieve of inlevingsmoment van de toepasbaarheid).
* Op het gebied van niet of zeer moeilijk toetsbare waarheden: ‘samen met alle heiligen’.
Al naar gelang de scopus breder wordt, dus de toepassing algemener wordt en dus het openbaringsniveau van de Schrift nadert, wordt het principe van Efeziërs 3:18 (‘samen met alle heiligen’) belangrijker. Bijvoorbeeld m.b.t. de vraag hoe nabij de wederkomst van Christus is.
Ik besef dat voor de meeste van u met deze aanzet meer vragen worden opgeroepen dan beantwoord. Het ligt echter meer op het bordje van de systematische theoloog dan van de exegeet om een en ander hier verder uit te werken. Ik zou het bijzonder op prijs stellen als iemand dit zou oppakken.
Noten
[1] Daarbij moet bovendien opgemerkt worden dat de historisch-kritische wetenschappers onderling ook nog vaak verschillen over het feit naar welke historische gebeurtenis precies verwezen wordt.
[2] Hierop is zeer recent ook gewezen door: R.L. Thomas, ‘The Doctrine of Imminence in Two Recent Eschatological Systems’ in: Bibliotheca Sacra 157,628 (Oct-Dec 2000) 456.
[3] Het feit of het wel of geen ‘vaticinium ex eventu’ betreft maakt methodisch geen fundamenteel verschil.
[4] C. Rijnsdorp, Gefascineerd door het laatste bijbelboek (Baarn 1975), 65-76
[5] Zie ook Openb. 5:6; 7:14; 16:13; 19:8,9; 21:8.
[6] Omdat we dit soort uitleggende opmerkingen steeds zien terugkeren in het boek, is het heel goed mogelijk dat dit al in 1:19 werd ingeleid: ‘Schrijf dan hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen geschieden zal’. We hebben elders betoogd dat we hier niet aan een driedeling, maar aan een tweedeling moeten denken: ‘wat is en wat hierna zal gebeuren’. Het ‘hierna’ of ‘na dezen’ betreft de toekomende dingen (vgl. 4:1), die weldra zullen gebeuren (1:1; 22:6). Maar wat betreft het ‘wat is’ of ‘welke dingen zijn’ zijn er twee interpretaties mogelijk. Of we lezen ‘welke dingen (nu) zijn’, d.w.z de gebeurtenissen in het heden. Johannes zou dan gevraagd worden de diepere inzichten in de tegenwoordige tijd, die hem geopenbaard worden, op te schrijven. Of we lezen ‘welke dingen (dat) zijn’, d.w.z. wat de betekenis is van wat hij ziet. Deze laatste lezing wordt m.i. ondersteund door vers 20, waar het ‘wat u gezien hebt’ ook verbonden wordt met ‘wat ze (de sterren) zijn’. Als we bovendien zien dat dit patroon in het boek herhaaldelijk terugkeert, heeft de laatste uitleg m.i. de beste papieren.
Zie: J.C. Bette, G. van den Brink, A.W. Zwiep, red., ‘Openbaring van Johannes’ in: Studiebijbel deel 10 (Veenendaal, 2000) 35. D.E. Aune, Revelation (WBC, Dallas 1997) 105-106. Het is ook de conclusie van: J. Ramsey Michaels, Interpreting the Book of Revelation (Grand Rapids, 1992) 97-106.
[7] Zie G. van den Brink, Op betrouwbare grond (Heerenveen, 1999) 34-39
[8] E.E. Ellis, Prophecy and Hermeneutic in Early Christianity (Tübingen 1978) 203-205
[9] J.L. Austin, How to do Things with Words, Oxford 1962; W.P. Alston, Philosophy of Language, Englewood Cliffs 1964
[10] R.N. Longenecker, Biblical Exegesis in the Apostolic Period, (1975, herdr.1995) 218-219
[11] Zie C.G. Hempel, Filosofie van de natuurwetenschappen, (Utrecht 1970) 88; Vertaling van: Philosophy of natural science, Englewood Cliffs, 1966.
[12] A. Krogman, Simone Weil (Gouda, 1986) 42